Klein Curaçao, Vuurtorens en Geiten

De Nederlandse Antillen. Iedereen kent de namen uit het hoofd: Aruba, Curaçao en Bonaire vormen de Benedenwindse Eilanden (De naam verwijst naar de ligging ten opzichte van de heersende noordoostelijke passaatwinden). Dan zijn er nog de kleinere Bovenwindse Eilanden: Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba. Wat vaak vergeten wordt is dat er nog een paar eilanden zijn die tot de Nederlandse Antillen behoren: Klein Bonaire ligt in de 'oksel' van Bonaire verscholen en Klein Curaçao ligt op ongeveer tien kilometer ten zuidoosten van zijn grote broer.

Klein Curaçao heeft een oppervlakte van slechts 1,7 vierkante kilometer (Ter vergelijking: Het Waddeneiland Griend is één vierkante kilometer groot) en wordt geteisterd door hete passaatwinden. Beide Curaçaos hebben namelijk een tropisch savanneklimaat. Van januari tot september is het er droog tot heel droog. Daarna is er de laatste drie maanden van het jaar een 'regenseizoen', waar maandelijks rond de honderd millimeter neerslag geregistreerd wordt. Het blijft er echter heet.
Klein Curaçao: Lang geleden
Onder de inheemse bevolking, de inmiddels uitgestorven Caquetíos, stond Klein Curaçao bekend als Adicoura, een naam die je op hele oude Spaanse zeekaarten nog wel eens tegenkomt.

Indianen bezochten het eiland in de prehistorische periode om er schildpadden en schelpdieren te zoeken en te consumeren. Schild- en schelphopen getuigen nog van hun vroegere aanwezigheid.

Klein Curaçao was ooit met veel gras en zelfs bomen begroeid en was een stuk heuvelachtiger dan tegenwoordig het geval is. Het leek qua uiterlijk meer op de nabijgelegen (nu) tot Venezuele behorende onbewoonde eilandjes en rotsen Isla de Aves, Roques en Orchilla. Al dat strooigoed werd lange tijd tot Nederlands bezit gerekend[1]. In 1895 werden al deze eilandjes door Venezuela definitief geannexeerd. Veel plezier heeft Venezuela niet aan Isla de Aves, want het erodeert langzaam, maar zeker weg in de vergetelheid[2][3].

Omdat het een beetje uit het zicht lag werd Klein Curaçao in de 17e en 18e eeuw door de West-Indische Compagnie gebruikt om uit Afrika afkomstige slaven wat te laten 'uitzieken' voordat ze geschikt werden geacht om 'op de markt te komen'. De restanten van hun schamele onderkomens zijn nog steeds op het eilandje te ontwaren.

Tijdens het Britse bestuur over Curaçao tussen 1807 en 1814 werden de bossen op het eiland gekapt voor brandhout. Wat overbleef was gras en dus werden er maar geiten op Klein Curaçao losgelaten om ze in alle rust te laten grazen.

Klein Curaçao: Leeg en Kaal
Diezelfde rust maakte het een toevluchtsoord voor zeevogels. De ingedroogde uitwerpselen van zeevogels noemt men guano en dat bevat zeer hoge concentraties aan meststoffen, waaronder stikstof, fosfor, calcium en kalium.

Van 1871 tot 1888 werd er ongeveer 90,000 ton fosfaat gewonnen op Klein Curaçao en verscheept naar Europa. Het eiland bleef kaal en een paar meter lager achter. De zeevogels keerden nog niet terug. De geiten bleven.

Het eiland bleek een vreemde aantrekkingskracht te hebben op zeeschepen en er strandden nogal wat op de onherbergzame kusten van Klein Curaçao. Een vuurtoren bleek noodzakelijk. Een eerste vuurbaken werd opgericht, maar werd binnen een paar jaar alweer verwoest door een orkaan. Een nieuwe vuurtoren werd in 1877 gebouwd en in 1914 tot 20 meter verhoogd. Door de introductie van radar leek het nut van de vuurtoren op Klein Curaçao te zijn verdwenen, maar door slecht zeemanschap kwamen er toch regelmatig schepen in de problemen. Daardoor werd maar besloten om de vuurtoren te voorzien van een licht op zonne-energie.
Klein Curaçao: Het einde van de geiten
In 1996 verwierf de overheid van de Nederlandse Antillen de begrazingsrechten op Klein Curaçao. Het eiland was door de geiten leeg en kaal gevreten en een van de eerste bestuursdaden was om de uitgemergelde geiten van Klein Curaçao te halen.

In 2000 begon het Caribbean Research & Management of Biodiversity (CARMABI) op een herbebossingsproject (of herbestruikingsproject) op Klein Curaçao. Een groot deel van de geïntroduceerde planten kon het echter niet bolwerken in de barre omstandigheden en stierven, nog voor de stekjes goed konden wortelen. Toch wisten honderden van de geplante bomen en struiken te overleven. Vooral de Mangel Blanku ofwel de witte mangrove (Conocarpus erectus) doet het goed op het Caraïbische eiland. Hiervan zijn verschillende exemplaren inmiddels al hoger dan vier meter opgegroeid, en zaailingen en jonge bomen zijn goed over het eiland verspreid.

Doordat de geiten van het eiland verwijderd zijn, hebben bodembedekkers eindelijk weer een kans gekregen om te groeien en bloeien. Dit zorgt voor uitgestrekte grasvelden, voornamelijk bedekt met de Korta-Man (Cyperus planifolius), een broertje van de papyrus (Cyperus papyrus). De uitbundigst groeiende struiksoort is de Tabako di Piskado ('visserstabak') of de zeelavendel (Suriana maritima). Deze laatste groeit met name aan de kust, net als de lokaal bedreigde zeebes (Scaevola plumieri). Het blijkt dat veel de gereïntroduceerde soorten zich al redelijk zelfstandig over het eiland hebben weten te verspreiden.
Zo langzamerhand durven vogels ook weer op Klein Curaçao te landen, zo ontdekte ik. Amerikaanse dwergsternen (Sternula antillarum) broeden daar namelijk open en bloot op het strand, maar iedere menselijke activiteit kan de rust van deze vogels al verstoren. Doordat het eiland onbewoond is het een perfect leef- en broedgebied voor deze Amerikaanse dwergsternen.

In 2017 werd een begin gemaakt met de restauratie van de vuurtoren. De dikke laag uitwerpselen van de verwilderde geiten werd verwijderd, het pannendak werd hersteld en een nieuwe tussenvloer werd geplaatst. De tweede fase van de renovatie met het volledige herstel van de woningen en de vuurtoren stond gepland voor 2018, maar is tot op heden niet uitgevoerd. Het is het noodlot van het Caraïbische leven waar te vaak grote plannen worden gesmeed doch zelden krachtdadig worden uitgevoerd.

Overigens zijn er op Klein Curaçao geen muskieten. Het is er simpelweg te droog. Muskieten hebben immers poeltjes met stilstaand water nodig om hun nageslacht in te deponeren.

[1] Teenstra: De Nederlandsche West-Indische Eilanden - 1836. Zie hier.
[2] Boudewijn Büch: Het ijspaleis - 1993.
[3] Boudewijn Büch: Verschrompelend paradijs in NRC Handelsblad - 23 april 1984. Zie hier.